De speler die in een slag voorspeelt, mag elke kaart uit zijn hand spelen (tenzij hij is onderworpen aan een beperking na een onregelmatigheid, begaan door zijn partij).
Bijspelen in een slag
Na het voorspelen speelt iedere speler op zijn beurt een kaart en de vier aldus gespeelde kaarten vormen een slag (voor de wijze waarop de kaarten moeten worden gespeeld en gerangschikt, zie artikel 45 respectievelijk artikel 65).
Verplichting om te bekennen
Bij het spelen in een slag moet elke speler indien mogelijk bekennen. Deze verplichting gaat boven alle andere voorschriften van de spelregels.
Niet kunnen bekennen
Indien een speler niet kan bekennen, mag hij elke andere kaart spelen (tenzij hij is onderworpen aan een beperking na een onregelmatigheid, begaan door zijn partij).
Slagen met troeven
Een slag die troef bevat, wordt gemaakt door de speler die de hoogste troef heeft gespeeld.
Slagen zonder troeven
Een slag die geen troef bevat, wordt gemaakt door de speler die de hoogste kaart van de voorgespeelde kleur heeft gespeeld.
Voorspelen na de eerste slag
Het voorspelen in de volgende slag gebeurt vanuit de hand die de vorige slag gewonnen heeft.
.
Artikel 45
Gespeelde kaart
Spelen van een kaart
Elke speler behalve de blinde speelt een kaart door haar uit zijn hand te nemen en met de beeldzijde naar boven (Noot: De uitkomst geschiedt eerst met de beeldzijde naar beneden, tenzij het Bondsbestuur anders voorschrijft. (Het Bondsbestuur schrijft voor dat uitkomsten gedaan worden met de beeldzijde naar beneden.)) voor zich op tafel te leggen.
Het spelen uit de blinde
De leider speelt een kaart uit de blinde door haar te noemen, waarna de blinde de kaart opneemt en met de beeldzijde naar boven op tafel legt. Bij het spelen uit de blinde mag de leider zo nodig de gewenste kaart zelf opnemen.
Kaart beschouwd als gespeeld
Een kaart van een tegenspeler die zo gehouden wordt, dat zijn partner de beeldzijde zou kunnen zien, wordt geacht in de lopende slag gespeeld te zijn (zie artikel 45E als de tegenspeler al een reglementaire kaart in die slag heeft gespeeld).
De leider wordt geacht een kaart uit zijn hand gespeeld te hebben als ze
met de beeldzijde naar boven zo wordt gehouden, dat ze de tafel raakt of nagenoeg raakt, of
als ze zo wordt gehouden dat aangegeven wordt dat de kaart gespeeld is.
Een kaart van de blinde moet worden gespeeld, als ze opzettelijk door de leider is aangeraakt anders dan om de kaarten te rangschikken of een kaart onder of boven de aangeraakte kaart te bereiken.
Een kaart is gespeeld als een speler haar noemt of anderszins aanduidt als de kaart die hij wil spelen (maar zie artikel 47)
De leider mag een onbedoeld aangeduide kaart van de blinde veranderen tot hij een kaart speelt uit ofwel zijn eigen hand ofwel uit die van de blinde. Hij mag de kaart veranderen na een verspreking, maar niet na concentratieverlies of een verandering van gedachte. Maar als een tegenstander op zijn beurt een kaart heeft gespeeld die reglementair was vóór de wijziging van de aanduiding, mag die tegenstander de aldus gespeelde kaart terugnemen en vervangen door een andere (zie artikel 47D en 16C1). (zie artikel 47D en artikel 16D1).
Een grote of kleine strafkaart kan verplicht gespeeld moeten worden (zie artikel 50).
De blinde pakt een niet-aangeduide kaart
Als de blinde een kaart als gespeeld hanteert zonder dat ze door de leider is genoemd, moet deze kaart worden teruggenomen als de aandacht erop wordt gevestigd voordat een speler van beide partijen in de volgende slag heeft gespeeld. Een tegenspeler mag een kaart terugnemen die gespeeld is na de vergissing maar voordat de aandacht daarop werd gevestigd; als de RT van de leider een andere kaart speelt, mag ook de leider een kaart terugnemen die hij daarop in die slag had bijgespeeld (zie artikel 16C).
Als het te laat is om de verkeerd gelegde kaart (zie boven) te veranderen, gaat het spel normaal verder zonder dat er een kaart veranderd wordt in deze of enige volgende slag. Als de verkeerd gelegde kaart de eerste kaart van een slag was, kan het nalaten van het spelen van een kaart van dezelfde kleur als de verkeerd gelegde kaart een verzaking inhouden (zie de artikelen 64A, 64B7 en 64C). Als de verkeerd gelegde kaart werd gespeeld in een al lopende slag en de blinde met de kaart verzaakte, zie artikel 64B3 en 64C.
Vijfde kaart in een slag
Een door een tegenspeler bijgespeelde vijfde kaart in een slag wordt een strafkaart, te behandelen volgens artikel 50, tenzij de wedstrijdleider oordeelt dat het een voorspelen betrof, in welk geval artikel 53 of artikel 56> van toepassing is.
Als de leider een vijfde kaart in een slag uit zijn hand of uit de blinde bijspeelt, wordt deze opnieuw aan de hand toegevoegd zonder verdere rechtzetting, tenzij de wedstrijdleider oordeelt dat het een voorspelen betrof, in welk geval artikel 55 van toepassing is.
De blinde duidt een kaart aan
Nadat de blinde zijn hand heeft opengelegd, mag hij zonder opdracht van de leider geen kaarten meer aanduiden of aanraken (behalve om ze te rangschikken). Doet hij dit toch, dan behoort de wedstrijdleider direct te worden ontboden en op de hoogte gebracht van de feiten. Het spel gaat verder. Op het einde van het spel dient de wedstrijdleider een arbitrale score te geven als hij van oordeel is dat de blinde een bepaalde speelwijze aan de leider suggereerde en de tegenspelers door de gesuggereerde speelwijze zijn benadeeld.
Slag dichtleggen
Een speler behoort zijn kaart niet dicht te leggen voordat alle vier de spelers in de slag hebben gespeeld.
Artikel 65
Rangschikken van de slagen
Voltooide slag
Als in een slag vier kaarten zijn gespeeld, legt elke speler zijn eigen kaart met de beeldzijde naar beneden voor zich op tafel.
Bijhouden van gemaakte slagen
Indien de eigen partij de slag heeft gemaakt, wordt de kaart met de smalle zijde richting partner neergelegd.
Indien de tegenstanders de slag hebben gemaakt, wordt de kaart met de smalle zijde in hun richting neergelegd.
Een speler mag erop wijzen dat een kaart in de verkeerde richting gelegd is, maar dit recht eindigt zodra zijn partij voorspeelt of speelt in de volgende slag. Als er later op gewezen wordt, kan artikel 16B van toepassing zijn.
Ordelijkheid
Elke speler legt iedere door hem gespeelde kaart in de gespeelde volgorde in een geordende rij neer, waarbij de kaarten elkaar gedeeltelijk bedekken. Dit dient zodanig te gebeuren dat na afloop van het spelen een reconstructie van het spelverloop mogelijk is, opdat zo nodig vastgesteld kan worden hoeveel slagen iedere partij gemaakt heeft of in welke volgorde de kaarten gespeeld zijn.
Overeenstemming over het eindresultaat
Een speler behoort de door hem gespeelde kaarten op de onder C vereiste wijze te laten liggen totdat men het eens is over het aantal gemaakte en niet-gemaakte slagen. Een speler die zich niet houdt aan het bepaalde in dit artikel, riskeert zijn rechten te verliezen inzake een bewering over al dan niet gemaakte slagen als daarover twijfel bestaat, of een bewering (of ontkenning) dat er verzaakt is.